Kunst en Cultuur

Een weus crèmesnitje van de bekkesj

Auteur: Demy Janssen

Het zal weinigen zijn ontgaan dat het vandaag Internationale Dag van de Moedertaal is. Een internationale feestdag die in het teken staat van taalkundige en culturele diversiteit en meertaligheid. De feestdag is uitgeroepen door UNESCO en benadrukt het belang van de taal die kinderen van hun ouders geleerd krijgen. In Limburg, een stukje Nederland dat bekend staat om zijn vele moedertalen, besteedt dialectvereniging Veldeke volop aandacht aan de feestdag. In samenwerking met de media, de VVV’s en diverse onderwijsinstanties vraagt Veldeke vandaag extra aandacht voor de diversiteit van het Limburg dialect.

 In het kader van de Dag van de Moedertaal gingen we op zoek naar de sjiekste woorden uit de talloze Limburgse dialecten.

1. Crèmesnitje = Tompouce (Venlo)

Hier kunnen we kort over zijn, de tompouce werd naar verluid voor het eerst gemaakt door een Amsterdamse banketbakker en reisde al snel heel Europa door. In Duitsland wordt de zoete lekkernij sindsdien Cremeschnitten genoemd: in het Venloos dialect Crèmesnitje. Wist je dat de Venlose variant van de tompouce het tweede woord op het Venloos Laesplenkske is?

2. Koedeljacht = Gezelschap (Venlo)

Ook wel kómpenie in het Venloos, maar koedeljacht wordt vaker gebruikt. Het Venlose dialect vormt de overgang tussen het Kleverlands- en Oost-Limburgse dialect.

3. Wouwelen = Kletsen (Roermond)

Wouwel is Roermonds voor kletspraat of wel onzinnig gepraat over iets. In Roermond, en overigens genoeg andere Limburgse dorpen en steden, wordt het werkwoord wouwelen gebruikt om aan te geven dat iemand bazelt. ‘Wat bis doe aan it wouwelen?’ zul je veel Limburgers dan ook horen zeggen (of denken) als iemand onduidelijk is of onzin kletst. 

4. Bekkesj = Bakkers (Sittard)

Het Sittardse dialect is voor menigeen Limburger van afstand te herkennen. Het gros van de woorden uit het Sittards Dialect wordt uitgesproken met een extra j, al dan niet midden in het woord of aan het einde.  Neem bijvoorbeeld de bakker, in enkelvoud gewoon ‘bekker’, in het meervoud ‘bekkesj’.

5. Weus = Machtig groot (Heerlen)

Het Heelensj Plat is een Ripuarisch (veelvoorkomend in Zuid Noordrijn-Westfalen en het oosten van Zuid-Limburg) overgangsdialect, dat wordt gekenmerkt door werkwoorden als ‘han’ en ‘zage’. Behalve het dialect spreken de Heerlenaren Heerlens Nederlands: een vorm van de Nederlandse taal die sterk wordt beïnvloed door het lokale dialect.  

6. Amerölsje = Affaire (Kerkrade)

Een collega uit Kerkrade vertelde me ooit dat het Kerkraads dialect erg bijzonder is. Het dialect dat oorspronkelijk afkomstig uit de tijd van de mijnen, zou in de loop der jaren namelijk niet verdrongen zijn en is vandaag de dag nog steeds veel gesproken.

7. Sjtekkekleumpsje = Lolly (Vaals)

Een kleumpsje op een sjtekske, soms kan het zo makkelijk zijn. Afkomstig uit Vaals, waar je met invloeden uit Duitsland en België – en dus de Duitse, Franse en Nederlandse taal –  waarschijnlijk de grootste mengelmoes aan talen tegenkomt.

8. Kalbas = (Boodschappen)tas (Maastricht)

’n kalbas wordt in Maastricht gebruikt bij het boodschappen doen of om als vrouw je spullen in te bewaren en mee bij je te dragen. Het woord kalbas is, net als vele Maastrichtse woorden, afkomstig van de Franse taal. Zij het wel dat het Franse calebasse een vruchten zijn van de kalebasboom. 

9. Pompebak = Gootsteen (Neerpelt BE)

Het woord pompebak is afkomstig uit de regio van Neerpelt, dicht bij de grens tussen Belgisch Limburg en Noord-Brabant. In de omgeving van Neerpelt, maar ook op verschillende plaatsen in Nederlands Limburg, wordt een gootsteen ook als pompbak vertaald, zij het op net iets andere wijze (van poempbak tot pómpestein).

10. Piëpel = Vlinder (Voeren BE)

In het Belgische Voeren wordt een vlinder ook en piëpel of piëpelke genoemd. Deze benaming is zonder twijfel afkomstig van het Franse papillon.

Deel dit artikel:
Meer artikelen over:
Kunst en Cultuur

Gerelateerd nieuws