Bianca du Mortier: van kostuum tot mode
Voor de kunstige TEFAF-editie van Chapeau slaan we met Bianca Du Montier twee, wat zeg ik, drie vliegen in één klap. Ze is opgegroeid in pittoresk Valkenburg, woont al jaren in groots Amsterdam en was zowat haar hele werkende leven kostuumconservator bij het Rijksmuseum. Wat kan zij ons vertellen over de stijl van Limburg?
Een kostuumconservator vragen naar de stijl van Limburg is ronduit naïef. Ja, Limburg kleedt zich anders dan elders in Nederland. Maar hoe en waarom? De invloeden van de Spaanse bezetting, de Franse koningen en de Republiek pen je nou eenmaal niet zomaar neer. Is er dan misschien een accessoire dat de expert in vervlogen modetrends graag terugziet? Já, dat is er en het antwoord is kort: de zakdoek! „Al die snotterneuzen die met hand of mouw worden afgeveegd, van mij mag de zakdoek stante pede terugkomen.”
Van film naar kunst
Dan kunnen we nu met een gerust hart verder. Bianca du Mortier, opgegroeid in Valkenburg, wist het zeker: ze wilde naar de grote stad om filmregisseur te worden. Daarom bezocht ze de open dag van de filmacademie in Amsterdam. Een dag, zo bleek later, vol teleurstelling. „Toen ik op de stoep van de academie stond, zag ik meteen dat ik de verkeerde kleren droeg. Ik zag spijkerbroeken, T-shirts met een opdruk, meisjes en jongens met lange haren. Daar stond ik, in mijn nette, brave Limburgse kleren. Ik liet me er volledig door intimideren en betwijfelde of ik hier geaccepteerd zou worden.” Het leidde tot een rigoureus besluit: Du Mortier besloot niet naar binnen te gaan. Er ging een dikke streep door een carrière als filmregisseur. Wat nu? De grote stad lonkte nog steeds. „In Valkenburg was ik altijd het kind van mijn ouders. Ik kreeg dan te horen: ‘Oh, ben jij er een van Du Mortier?’” En dus werd het niet Amsterdam maar Utrecht, waar Du Mortier kunstgeschiedenis ging studeren met als specialisatie kostuumgeschiedenis. Immers, als filmfanaat keek ze veel films en waren het toch vooral de kostuums die haar opvielen. Toen ze op een dag in De Limburger las over een oproep van regisseur René van Nie voor figuranten voor de opnames van een historische film in Kerkrade, nam ze contact op. Ze liet weten dat ze geen figurant wilde zijn, maar dat ze wel kon helpen met de kostuums. Het bleek een schot in de roos: Du Mortier mocht het historische deel van de film aankleden. Later keek ze naar de serie Willem van Oranje, waar de Limburgse kostuumontwerper Yan Tax aan meewerkte. „Ik heb Yan een mail gestuurd met daarin opmerkingen over de kostuums. Dat leidde tot een ontmoeting en een heel inspirerend gesprek.”
Flaneren kun je leren
„Stomtoevallig liep ik tijdens een verplichte excursie naar Londen bij een kostuumveiling iemand tegen het lijf die werkte bij het Victoria & Albert Museum. Zij vertelde me dat dat er een baan vrijkwam bij de kostuumverzameling van het Rijksmuseum.” Du Mortier besloot te solliciteren en werd in 1980, op 24-jarige leeftijd, aangenomen als kostuumconservator. Ze werd verantwoordelijk voor het beheren, bestuderen en uitbreiden van de kostuumcollectie. „Een feestje, want tegenwoordig komen we dankzij onderzoekstechnieken steeds meer te weten over de kleding uit vorige eeuwen.” En dat niet alleen. Als kostuumconservator mag ze zich ook buigen over de kunsthistorische en sociale geschiedenis van mode.
Al die snotterneuzen die met hand of mouw worden afgeveegd, van mij mag de zakdoek stante pede terugkomen
Neem bijvoorbeeld het fenomeen van flaneren: Du Mortier kan hier honderduit over vertellen en pagina’s vol over schrijven ‒ zo getuige het artikel van dertig bladzijdes dat ze me toestuurt. Saillant detail: flaneren vindt zijn oorsprong echt niet in het Parijs van de negentiende eeuw, maar kwam al in de zeventiende eeuw voor in Amsterdam. Nog saillanter: het had alles te maken met de breedte van de stoep en zeker Parijs had toen nog smalle, onverharde, smerige straten waar passerende rijtuigen zorgden voor vieze spetters. Dat flânerie dus afkomstig is uit Frankrijk is een groot misverstand!
Slagveld bij Weert
En zo kan Du Mortier je meer vertellen over de geschiedenis van alles wat met kleding te maken heeft. „Wat ik echt waanzinnig vond, is toen ik in een dagboek van een Friese man las over een slagveld bij Weert. We hebben het hier over 1602. De betreffende Fries was de secretaris van de stadhouder van Friesland, die meevocht tegen de Spanjaarden. Dat bracht hen naar een slagveld bij Weert. Daar ontmoetten de secretaris en de stadhouder drie afgezanten van de koning van Achyn, Sumatra. Dat is Indonesië, kun je het je voorstellen? Die afgezanten zijn op zoek naar de stadhouder en zij komen terecht in Weert! Hoe lang hebben ze over die reis gedaan? Hoe weten ze in hemelsnaam dat de man die ze zoeken in Weert is? En let op hè, dan moet het beste nog komen. Wat hier waanzinnig aan is, is dat die man uit Friesland in zijn dagboek schrijft dat de afgezanten kleren van katoen droegen. Terwijl men in Nederland indertijd hemden van linnen droeg. Waanzin! Hoe wist hij überhaupt wat katoen was?” Zo zie je, ook de man uit Friesland slaat hier twee, wat zeg ik, drie vliegen in één klap. Van Indonesië tot Limburg, van katoen tot linnen: ook op een slagveld in Weert kan men flaneren.