Waarom ik van oud houd
In een wereld waarin ‘jong, fris en nieuw’ de norm is, wil ik graag een lans breken voor oud. Het kan mij namelijk niet oud, gebruikt en versleten genoeg zijn. Jawel, ik heb het over huizen.
Een jaar of negen geleden werd het tijd voor een koopwoning. Manlief en ik huurden een bovenwoning zonder balkon, midden in de stad. Dat was leuk voor een tijdje, maar we hadden ook goede dingen gehoord over zaken als een tuin en nachtrust. Bovendien begon de wekelijkse preek van onze ouders over huren en weggegooid geld ook wel te vervelen, dus de huizenjacht werd ingezet. We schrijven 2012, een tijd waarin de woningen makkelijk twee jaar te koop stonden, omdat niemand ze wilde hebben. Veel dichter bij science fiction komt het in 2021 niet. Enfin, we gingen op huizenjacht en hadden niet al te gekke eisen. Een tuin dus, minimaal twee slaapkamers, weinig opknapwerk en een fijne buurt.
Toen we eenmaal een stuk of tien huizen hadden gezien, realiseerde ik me dat ik nergens echt enthousiast over werd. Ik realiseerde me dat er tóch nog een belangrijke factor was die voor me meespeelde: het moest óud zijn. Ik wist wel dat ik een voorliefde had voor jaren-dertighuizen, maar ja – het aanbod daarin is niet riant. Ik probeerde dan ook echt open te staan voor huizen die een stuk minder jaren op de teller hadden. Maar telkens als ik een huis binnenkwam uit de tweede helft van de vorige eeuw voelde ik… niks. Oké, spraken we af, vanaf nu kijken we alleen nog maar naar woningen uit de jaren vijftig of ouder. Dat gaf iets meer ruimte in het woningaanbod.
Er was een huis dat al een tijdje te koop stond. Ik ging er niet eens kijken, want het was boven ons budget. Maar na een jaar werd de prijs ineens flink lager (sorry huizenzoekers van nu, misschien moeten jullie maar stoppen met lezen). De nieuwe prijs was nog steeds hoog, maar zette de deur op een kier. Zouden we toch niet eens gaan kijken? Oké, maar we zworen elkaar dat we het niet leuk mochten vinden, want de vraagprijs was eigenlijk niet het bedrag dat we wilden betalen.
Met een stoïcijns gezicht heb ik de bezichtiging volbracht – het was mijn beste acteerprestatie ooit. Van binnen ontplofte ik van enthousiasme: tuindeuren, een erker, grote slaapkamers, hoge plafonds en een heerlijke groene tuin op het zuiden: het was allemaal aanwezig. Maar bovenal was er het gevóel. Het voelde alsof er was geleefd. Het huis had historie, en alle details, hoe subtiel ook, waren aanwezig.
Dus ja, ik ben al bijna tien jaar de trotse bezitter van een huis uit 1921. Als ik had geluisterd naar alle goedbedoelde adviezen (‘koop nooit een oud huis, want: onderhoud! verborgen gebreken! je stookt je rot!’) had ik het nooit gedaan. Maar dan had ik ook niet al tien jaar het genot gehad van krakende vloeren, ingebouwde kasten en prachtige paneeldeuren. Want dat is het met woningen uit de eerste decennia van de vorige eeuw: die kleine details geven het karakter. Daar kan geen nieuwbouwhuis tegenop.