Bladerend door het ‘geheime’ dagboekje van mijn 28 jaar jongere ik
Terwijl de herfst zijn intrede doet, bevind ik mij op een rustige zondagnamiddag in de dressing achter onze slaapkamer. Knielend op de houten vloer, til ik elk stapeltje kleding uit de kast, leg het op de grond en ga met een vochtige doek even door het nu lege kledingvak. Ik kijk de kleding na, gooi oude, lange tijd ongedragen stukken aan de kant, en pas zo nu en dan even een kledingstuk om te beslissen of het blijft of mijn kast moet verlaten.
Het is zo’n ritueel dat ik doorloop bij het wisselen van de seizoenen, voordat ik op een heuse shoppingtrip vertrek om de lege plekjes in mijn kledingkast aan te vullen met enkele nieuwe seizoenstukken.
Ik til één van de laatste stapeltjes uit een vak en zie achteraan een aantal oude spulletjes liggen die me al een leven lang vergezellen. Op alle plekken ter wereld die ik al ooit mijn thuis mocht noemen.
Het kleine, kinderlijke dagboekje springt meteen in mijn oog. Hoe lang is dat geleden? Ik neem het vast en streel het glanzend metalen slotje waarmee het dagboekje is vergrendeld.
Grappig genoeg is het bijhorende sleuteltje niet verstopt op een veilige, geheime plek, maar is het met doorzichtige plakband op het dagboek geplakt.
Ik maak het sleuteltje los, schuif het in het bijhorende slot, geef er een kleine draai aan en hoor een klik. Het slotje schiet meteen los en ik haal het eruit. Nieuwsgierig blader ik door het dagboekje, zittend op de grond in mijn opruim-outfit. Een legging en een grote comfy hoodie van mijn lief.
Ik bekijk het kinderlijke, sierlijke handschrift en het verbaast me hoe het in niets lijkt op de snelle, soms onleesbare krabbels die ik vandaag neerpen.
Maar ik schrik het meest van de inhoud van het dagboekje. Al is schrik misschien niet direct het juiste woord om te benoemen wat ik voel; schaamte is meer wat ik ervaar.
Ik begin nog niet te blozen bij het lezen van wat de tienjarige ik destijds neerschreef in het dagboekje. De ergernissen en zorgen die ik toen de moeite waard vond om neer te schrijven, lijken vandaag de dag zo onbenullig en amper het vermelden waard.
Ik krijg zin om tegen het tienjarige meisje te zeggen: Hé jij daar, woman up!’. Ik besef dat deze ervaring me niet helemaal vreemd is.
Een week of twee terug voelde ik plots ook een diepe schaamte toen ik terugdacht aan hoe ik destijds een situatie uit mijn professionele leven had ondergaan. Wat ik gezegd had. Wat ik gedaan had. Of net niet.
Het getuigde nu in mijn ogen van zo’n onwetendheid. Had ik toen geweten wat ik nu wist, dan had ik het zo anders aangepakt, moest ik bekennen aan mezelf.
Nadat het schaamrood van mijn wangen is verdwenen, blijf ik even op de grond zitten met het dagboekje in mijn handen. Ik streel de zachte kaft en denk aan al die vorige versies van mezelf, die in de voorbije 38 jaar op deze aarde rondliepen.
Wellicht wisten ze niet beter toen? En is het net een goed teken dat ik nu anders zou spreken en handelen? Stel je voor dat ik nog geen haar veranderd was ten opzichte van 28 jaar geleden? Misschien is het eerder trots dat ik mag voelen in plaats van schaamte?
Want dat meisje van 10 jaar, en ook die vrouw van een paar jaar geleden, zij zijn immers dezelfde persoon als de ‘ik’ die hier nu zit en denkt het allemaal beter te weten. En wat met de Marjolein van over tien jaar? Wellicht ziet zij het ook weer anders dan de ik die hier nu zit?
Die vragen doen me meteen met pakken meer mildheid naar mijn jongere versies kijken. Voorzichtig sluit ik het dagboekje en berg het weer op achter een stapeltje kleding.