Naakte waarheid
Mijn vroegere ik blijkt nogal cultureel incorrect. Als kind was ik namelijk geobsedeerd door cowboys. Op Indianen had ik het niet zo. Elke vrijdag zat ik voor de buis gekluisterd voor Rauchende Colts, dat ik later pas leerde kennen als Gunsmoke. Cowboy-zijn was het hoogst haalbare. Een jongen van Indische afkomst had zich als een ware method actor vastgebeten in zijn rol als Winnetou. Winnetou was het vriendje van de cowboys en andersom. De wereld was overzichtelijk. Elke banaan was voor mij een revolver. Er waren good guys and bad guys. Het IJzeren Gordijn verdeelde de wereld in twee kampen, two tribes.
Dat mijn bewonderde cowboys ooit in een volgend millennium door actiegroepen als De Grauwe Eeuw verantwoordelijk werden gehouden voor de genocide op de Indianen, zou toendertijd ondenkbaar zijn geweest. Een vreemde aantijging. Alsof de eenzame cowboy, de spreekwoordelijke lone ranger, de aanstichter is van een georganiseerde volkerenmoord. Ik wil hiermee beslist niet het lot van de native Americans, de oorspronkelijke bewoners van de Verenigde Staten, goed praten. Net zomin als het noodlot van de Aboriginals, Maori’s of welk onderdrukt volk dan ook te vergoelijken is. Historisch kleeft er veel bloed aan onze handen. Kijk maar naar onze politionele acties in Indonesië waarover ik slechts mondjesmaat werd geïnformeerd in mijn middelbareschooltijd. De zwarte pagina’s van deze geschiedenis laten zich nog steeds moeizaam vertellen, zo blijkt.
Ben ik verantwoordelijk voor de wandaden van mijn voorgangers? Ben ik de erfgenaam van mijn grootvaders zonden? Misschien ben ik niet verantwoordelijk, maar ik ben er historisch wel mee verbonden. En dus laat het me niet koud. De discussie mag niet uitdoven. Het is belangrijk om onze wortels te kennen. En wie dan eerder begrip dan schuld zoekt, zal verder komen. Ik wil begrijpen, niet veroordelen. Wie begrijpt zoekt een connectie, een verbinding naar een verantwoorde manier zich verantwoordelijk te voelen.
Weer even terug naar mijn kinderlijk ik. Na mijn cowboyfase begon ik tijdens de Koude Oorlog schoorvoetend interesse te krijgen in, laat ik het netjes zeggen: de vrouwelijke vormentaal. Op tv werd ik op mijn wenken bediend. Zelfs een reclame van Fa Badschuim was een traktatie voor een adolescent die een paar pronte borsten wel wist te waarderen. In elke serie vond ik wat ik zocht. De tv als seksbuis. Zelfs in een brave weekendquiz kwam veel vrouwelijk schoon voorbij. Rode oren bij Fred Oster of Rudi Carrell − mij is het overkomen. Maar ik was dan ook nogal bleu en een kinderhand bleek snel gevuld.
In het museum vergaapte ik me ongegeneerd aan het overweldigende vrouwelijke naakt. Kunstgeschiedenis had mijn interesse. Ik geloof dat mijn voorliefde voor de schilders van huid, haar en borsten al erg vroeg werd aangewakkerd. Ik kende mijn nimfen, mijn mythische Judiths, sensuele Leda’s of wraakzuchtige Clytaemnestra’s. Ik kwijnde weg voor Daphne en (iets minder voor) Apollo van Bernini. Om over Gustave Couberts l’ Origine du Monde, het bekendste beavershot uit de kunstgeschiedenis, nog maar te zwijgen. Wie het mooi vond was geen viespeuk, perverseling of een aanhanger van welke onderdrukking of genocide dan ook. Nu ligt dat ineens anders.
Tegenwoordig voeren we serieuze discussies over het toestaan van beelden in musea die ons ‘pornografie uit het stenen-tijdperk’ zouden voorschotelen. De iconische Venus van Willendorf die men in het Natuurhistorisch Museum van Wenen kan bekijken en te boek staat als een van de best bewaarde paleontologische vruchtbaarheidsbeeldjes van pakweg 30.000 jaar geleden, ligt tegenwoordig onder vuur. Er zijn mensen die de naaktheid niet aankunnen. Zelfs op Facebook werd een afbeelding van het stokoude beeldje met de hangende borsten en de geprononceerde venusheuvel verboden. Ik geloof dat ik mijn schijnbare culturele incorrectheid blijf koesteren. Voordat we het weten gaan we iets afhakken van Manneke Pis van Brussel, iets dat zijn wezen bepaalt. En iets wat we nooit zouden moeten prijsgeven: onze begripsvolle, zich betrokken voelende vrijheid.