Zeg het maar….
Maandagavond gaf ik een lezing over boeiende ontwikkelingen in de journalistiek. Over nepnieuws, mede in de wereld geholpen door The Donald en zijn oorlogsverklaringen aan de zogenaamde fake-media.
Of de krácht van de media in bijvoorbeeld de zaak van Camiel Eurlings, die onder de druk van de publieke opinie bezweek. Of de ijzersterke #metoo beweging, waardoor het ongepast (intimiderend) gedrag jegens vrouwen een besproken thema is geworden.
En de ontwikkelingen in de journalistiek, ingegeven door de social media. Iedereen is journalist. En waarom zou je nog naar serieuze media (wie dat ook moge zijn) moeten luisteren, als je je eigen facebook-bronnen hebt.
Klinkt als een belachelijke stellingname, maar Amerikaans onderzoek wees vorige week uit dat mensen in toenemende mate geneigd zijn om te geloven wat ze wíllen geloven. Bij de vraag wie ze meer vertrouwen: de traditionele media of de media die ze zelf volgen, sloeg de weegschaal nogal hard door ten nadele van de traditionele media. De algemene journalistiek heeft kennelijk een geloofwaardigheidsprobleem.
In de lezing vroeg ik de bezoekers naar hun eigen social media-gebruik. Een enkeling gebruikte twitter, en niet veel meer mensen meer hadden een Facebook-account. ‘Wij zijn nog gewone mensen’, riep een bezoeker na mijn verbaasde blik.
‘Door het krachtige Facebook algoritme blijft die gebruiker in zijn eigen nieuwsbubbel hangen’.
Terechte constatering en bittere noodzaak om dat nooit te vergeten bij de beoordeling ervan. Ik gebruik Facebook om bijvoorbeeld de interesses van anderen te volgen, zodat ik een volgende keer een gerichter en inhoudelijk gesprek met die persoon heb.
De twitteraar was zeldzaam op deze avond. In mijn werk vind ik het een onmisbaar medium. De snelle berichten en meningen zijn vaak informatief en of verrijken mijn afwegingen over verschillende onderwerpen.
Ik stoor me echter mateloos aan de negativiteit. Voor velen is twitter een uitstekend ‘zeurmiddel’. Zo ervoer ik bij terugkomst van de bewuste avond.
Er was een spookrijder gesignaleerd op de snelweg tussen Maastricht en Heerlen. Ik hoorde een kort onderbrekend bericht op de radio en schrok ervan. Nog geen week geleden zat DJ Kenneth aan mijn AvondGasten-tafel, die voor eigen ogen zijn vriendin zag verongelukken door een spookrijder op de A73 bij Roermond.
En de laatste spookrijder op de snelweg tussen Maastricht en Heerlen staat nog op het netvlies, door het treurige verlies van een moeder, haar 3-jarige zoon en de bejaarde spookrijder zelf.
Omdat de potentiele gevolgen niet in verhouding tot dat ene korte radiobericht, besloot ik in allerijl een waarschuwende tweet eruit te gooien. ‘Wellicht bereik ik nog een bijrijder, of misschien wel een thuisblijver die dan weer een bestuurder op dat traject telefonisch kan waarschuwen. Beter iets dan niets’, dacht ik!
Ik kreeg echter pijlsnel wijsneuzerige reacties retour: ‘In de auto kijk je niet op twitter!’. OF ’Je mag niet op je telefoon kijken als je auto rijdt’. Allemaal waar, maar het gaat volledig voorbij aan de intentie om zoveel mogelijk mensen te bereiken.
Vervelend genoeg raakten die zure betweterige wijsneuzen me ook nog. En dreigde ik al spijt te hebben van de snelle boodschap.
Na een kwartier kreeg ik een andere reactie: “Goed dat je tweet, Sander. Laat de rest maar bijdehand ‘lullen’. We hebben afgelopen jaar helaas diverse malen kunnen zien wat de gevolgen zijn van een spookrijder”.
Dat deed goed, na de frustratie en onzekerheid.
Op de redactie van L1 hangt een groot bord met daarop de tekst: ‘Zeg het maar’.
Ik zou er aan toe willen voegen: ‘Graag, maar het moét niet…’