Uit eten
Elke zondag publiceren we een gastblog onder de naam “De Stem van het Zuiden”. Heb je zelf ook een leuke blog? Stuur dan jouw artikel op naar marketing@chapeaumagazine.com!
“Uit eten”
Na een mooie wandeling door het Limburgse land, kwamen we op de weg terug naar huis, door een dorpje met opvallend veel café’s. Ik zal de naam van het dorp niet noemen, omdat de inwoners dan meteen het onderstaande verhaal gaan herkennen. Bij één van de café’s stond een stoepbord met de mededeling dat er op zaterdag en zondag gegeten kon worden. Het was zondag, dus wij naar binnen.
In het café zaten drie klanten en de eigenaren, man en vrouw, hun zoon stond achter de bar.
“Kunnen wij hier wat eten?” De man en de vrouw keken elkaar verbaasd aan, alsof ze die vraag nog niet eerder gehoord hadden. “Wat wilt u eten?” vroeg de vrouw.
“Nou gewoon, een varkenshaasje of zoiets, hebt u geen kaart?”
“Varkenshaasje hebben we nog, biefstuk niet meer en er zijn geloof ik ook nog schnitzels”.
“Ja” zei de man, “er zijn nog schnitzels”, alsof hij die had overgehouden van zijn eigen diner.
“Kunnen we hier dan ergens zitten?”
De vrouw ging ons voor naar een achterafzaaltje, zo’n zaaltje waar normaal de duivenclub vergaderingen belegd, op een van de tafeltjes stond een bordje met “rokersruimte”.
Dat was te zien, donkergerookte muren en in tegenstelling tot tafelkleedjes, die ontbraken, stond er op ieder tafeltje een asbak.
De vrouw maakte het licht aan en legde een smetteloos wit tafelkleedje op een van de tafels.
Ondertussen was haar man binnengekomen om wat hout in de houtkachel te stoppen.
“U hoeft voor ons de kachel niet aan te maken, mijnheer”. “De kachel is aan, maar bijna uit”.
Het was inderdaad niet al te warm in het zaaltje.
Even later kwam een van de cafégasten binnen om een sigaret te roken, maar toen hij ons zag zitten, maakte hij van schrik rechtsomkeer. De vrouw had na lang morrelen inderdaad iets gevonden wat je een kaart zou kunnen noemen. We bestelden.
De vrouw dekte onze tafel en ook dat leek, alsof ze het voor de eerste keer in haar leven deed, daarna verdween ze achter een deur naar de keuken om speciaal voor ons te koken.
Daar zaten we dan, helemaal alleen in een zaaltje, met oude tafels, oude stoelen, oude prijzenkasten waarin vergeten trofeeën stonden en aan de muur schilderijen waar amateurs zich op hadden uitgeleefd.
“Hier heeft al maanden niemand meer gegeten” zei ik tegen mij vrouw. “Dat denk ik ook, en als wij weg zijn, zal het wel weer maanden duren voor de volgende sukkels komen”.
We hadden deze situatie al eens eerder meegemaakt, maar dan wel in een gat in Frankrijk, en hoewel we in Limburg waren, begonnen we een beetje in Franse sfeer te raken.
De wijn was lekker.
“Meestal is het geen goed teken, een restaurant zonder gasten” zei ik tegen mijn vrouw.
“Wel alles vers gemaakt” zei ze. Wat is vers, als er al weken of misschien maanden geen eters zijn geweest, dacht ik. Toch was het eten van redelijke kwaliteit, we aten alleen, alsof we thuis in de keuken zaten. Af en toe kwam de kokkin tevens gastvrouw vragen of alles naar wens en genoeg was. Ach, alles moet geleerd worden.
Martin Wings