Uit Blerick en zó lief…
Een vreemde periode altijd, tussen kerstmis en nieuwjaar. Als zelfstandige heb je niet twee weken vrij, zoals het meeste overheidspersoneel. Er is altijd werk, al was het maar om de administratie af te werken, op zich al een uitdagende en niet al te inspirerende klus.
Het normale werkritme is er ook niet, ondanks dat er nog heel wat gedaan moet worden voor deadlines die meteen in de eerste week van januari op de loer liggen. Niets doen is geen optie. Je kunt je met die feestdagen ook niet enkel bezighouden met het uitproberen van interessante recepten, al is dat zeker een uitdaging Alleen maar eten en drinken, daar word je ontzettend loom van, dat schiet dus niet op. Inderdaad, overdag ook tijd om te sporten en om van alles te lezen.
Het ontvangen van familie en vrienden is een belangrijke activiteit in deze periode. Een plezier op zich, bijpraten aan tafel. En aandacht voor degenen die sociaal de trein een beetje gemist hebben, die kun je nog echt een plezier doen. De ellende is niet alleen in de vele brandhaarden in de wereld. Dicht bij huis is ook lang niet alles pluis.
Zo haald ik een bevriende, inmiddels bejaarde man op in het verzorgingstehuis, voor een middag ontspanning aan de keukentafel. Vroeger was het een forse en dynamische vent, die veel vrienden en bekenden had, en menigeen rondleidde in de mooiste wijngebieden. Maar ik zag hoe het snel anders kan gaan in het leven. Hij is op leeftijd gekomen, het lichaam laat hem in de steek. Hij zit inmiddels in een verzorgingstehuis, zijn echtgenote bracht hem daar naar toe en regelde vervolgens de papieren voor de echtscheiding. Ze heeft zich nooit meer laten zien. Van de meeste vrienden hoort hij ook niet veel meer. Hij hoort sowieso niet goed meer.
En dan het geheugen, tja. Tijdens het ritje naar huis kwamen nog wat herinneringen bij hem op. Het was een aangenaam uitstapje voor hem, ‘weg uit die ballentent’. De wildstoofschotel ging erin als koek, de paar glazen rode Bourgogne smaakten als in zijn gloriedagen.
Hij vertelde nog ‘op jacht’ te zijn naar een vrouw, die hij voor het laatst pakweg 55 jaar geleden had gezien. Of meende te hebben gezien, zover was het me niet helemaal duidelijk. Nee, een echte relatie was het nooit geworden. Maar ze was zo lief, zo spontaan. Hij was haar nu aan het zoeken. ‘Ik kom er wel achter, ze zal nog wel bij haar moeder wonen’, zo meende hij uit overtuiging. Zeker tien keer vertelde hij in twee uur tijd dat ze uit Blerick kwam. En telkens zei hij het alsof het een nieuwe mededeling was. ‘Uit Blerick, ze woont zeker nog wel bij haar moeder.’ Aan de mogelijkheid dat ze misschien wel niet meer leefde of indien wel, al lang getrouwd was en kinderen had. Nee, naar zijn idee was ze nog vrijgezel, ook had hij haar nooit meer gesproken. En ik moest vooral weten dat ze uit Blerick kwam. Het werd donker, tijd om terug te rijden. Of hij nog wat ging lezen? ‘Nee, ik kan de letters niet meer goed zien’. Of hij nog tv ging kijken? ‘Nee, er is toch niks op die kloemel.’ Hij ging vroeg slapen in de winter. Werd dan wel ’s nachts vaak wakker. Dan dacht hij aan die meid uit Blerick. ‘Die was zó lief’.
Jo Cortenraedt