Over Limburgse viognier, bloemetjes, kattenpis en tandpasta
Misschien ben ik de enige op de wereld die er zo over denkt, maar dat moet dan maar zo zijn. Al vele jaren verbaas ik me over het opmerkelijke taalgebruik dat wijndrinkers hanteren als ze een poging doen om de smaak of de geur van een wijn te beschrijven. Gaat het over buxus, gras (al dan niet vers gemaaid), kruisbes of zelfs kattenpis, dan is het voor mij al volslagen duidelijk wat er volgt: de wijn in het glas is schitterend, opwekkend (knisperend) fris en stuivend. Komt deze beschrijving je bekend voor? Inderdaad, een sauvignon blanc volgens het boekje dat in veel wijnopleidingen wordt gebruikt.
Maar kattenpis? Ik zou niet weten hoe dat ruikt, laat staan dat ik het zou drinken. Net als aardbeien uit blik. Toen ik een half mensenleven geleden een van mijn wijnopleiders in Noord-Holland vertelde dat we in Limburg de gewoonte hebben om alleen maar verse aardbeien te eten, en dat ik me niets kon voorstellen bij aardbeien in blik, keek hij alsof hij het in Keulen hoorde donderen.
Ook die keer dat ik tijdens een zogeheten proeverij (ik blijf het een afschuwelijk woord vinden) meewarige blikken op me wist gericht toen ik opmerkte dat een bepaalde wijn mij deed denken aan honing, zal ik nooit vergeten. ‘Jaaa… honing, dat proeft zelfs een kind, sneerde een van mijn ‘medeproevers’ schouderophalend. ‘Maar proef je dan niet wát voor honing?’ ging hij verder. Het goede antwoord moest ‘acaciahoning’ zijn. Wist ik veel! Pas veel later kreeg ik in de gaten dat verdacht veel witte wijnen naar acaciahoning geuren.
Al zo lang ik me kan heugen stel ik me de vraag wat de kenner, laat staan de doorsnee consument, aan dergelijke informatie heeft. Natuurlijk, het benoemen van geur- en smaaknuances kan nuttig zijn bij het herkennen en analyseren van een wijn. Maar of het zin heeft om in proefnotities steeds weer uit te pakken met overvolle fruitmanden, kruidentuinen, groentekramen en bloemisterijen? Ik weet het niet.
Of beter gezegd: ik weet het wel! Als ik na een uur lang ruiken, proeven, spugen en soms een beetje doorslikken mijn aantekeningen naloop, merk ik vaak dat ik nauwelijks verder ben gekomen ben dan het zetten van wat kruisjes, pijltjes en accolades, met in de kantlijn wat losse opmerkingen als ‘Lekker!’, ‘Topwijn!’, ‘Neigt naar een grote bourgogne’. Verder beperk ik me tot woorden als ‘fris’, ‘kurkdroog’ ‘fruitig’, ‘toegankelijk’, ‘plezierig’, ‘botertje’ of ‘hout’. En zo ken ik er nog wat. ‘Gehaktballetjes in tomatensaus’, bijvoorbeeld.
Wat ik wil zeggen met het bovenstaande? Eigenlijk alleen maar dat het geen pas heeft om wijnliefhebbers van alles op te dringen. Als ze hun fantasie een beetje laten werken, bouwen ze vanzelf – stukje bij beetje – aan een hoogstpersoonlijke ‘smaakbibliotheek’ waar ze hun verdere leven veel plezier van kunnen hebben.
Doet een rode wijn mij bij het eerste slokje denken aan het paarse kleurpotlood van mijn eerste juffrouw op de kleuterschool? Dan is het vrijwel altijd een bordeaux (eerder eentje van de rechter- dan van de linkeroever). Bij een geslaagd voortbrengsel van de viognierdruif gaan mijn gedachten uit naar mijn kindertijd, of beter gezegd naar de tandpasta die ik in die tijd verafschuwde.
Voor men mij verkeert begrijpt: de viognier brengt ontegenzeggelijk grote (en vooral ook lekkere) wijnen voort. Het eigenwijze ras is heer en meester op de steile hellingen langs de rechteroever in de Noordelijke Rhônestreek – enkele tientallen kilometers onder de Franse stad Lyon – waar hij witte wijnen (Condrieu) van wereldklasse voortbrengt. Wijnen die vaak een bijbehorend prijskaartje aan de hals hebben hangen, maar de echte wijnliefhebber heeft het ervoor over.
Tegenwoordig worden er prachtige – en vaak ook zeer betaalbare – viogniers gemaakt in het zuiden van Frankrijk en in de Ardèche, maar ook steeds meer wijnboeren in Italië, Duitsland en niet te vergeten Zwitserland, ontdekken de veelzijdigheid van deze bijzondere druivensoort.
Als alles goed gaat, kunnen we over niet al te lange tijd ook in Limburg genieten van een viognier van eigen bodem. Op de Apostelhoeve in Maastricht zijn zo’n twee jaar geleden 2700 stokken aangeplant. Ze staan op een steile en vaak zonovergoten helling, waar daarvoor de rieslingdruif floreerde. Dit najaar kan voor het eerst worden geoogst. Een vooralsnog unieke situatie: het is voor het eerst in Nederland en België dat de viognier wordt geteeld als commerciële cépage.
Kleinschalige probeersels – op de Apostelhoeve zelf, maar bijvoorbeeld ook op Domein de Wijngaardsberg in Ulestraten (gemeente Meerssen) – hebben de afgelopen jaren aan het licht gebracht dat het ras het onder de huidige klimaatomstandigheden uitstekend doet. De temperatuur in de zomer is vaak vergelijkbaar met die in de Noordelijke Rhône. Wat het allemaal nog mooier maakt, is dat de soort ook bijdraagt aan de duurzaamheid. De grote, lange trossen met een compacte druivenstructuur kunnen gaandeweg het groeiproces zodanig worden bewerkt dat ziektes vrijwel geen kans krijgen, iets wat spuiten overbodig maakt.
Belangstelling voor de Limburgse viognier is er te over. De stokken staan pas net, maar nu al stromen de bestellingen binnen. Volgens wijnboer Mathieu Hulst, die de Apostelhoeve tegenwoordig runt met zijn twee zoons, heeft zich al een partij gemeld die al op voorhand alles wilde opkopen.
Een hele eer, erkent Hulst, vooral ook gezien het vertrouwen dat eruit spreekt. Maar als de viognier straks eenmaal op fles zit wordt hij niet met grote hoeveelheden tegelijkertijd verkocht. De naar schatting 2500 tot 3000 flessen die van de 2700 stokken kunnen worden gemaakt, worden zo eerlijk mogelijk verdeeld, zodat zoveel mogelijk liefhebbers al proevende kennis kunnen nemen van het allernieuwste stukje Limburgs wijncultuurbezit.
Hoe de Limburgse viognier gaat ruiken dan wel smaken? Dat is ook voor het team van de Apostelhoeve op dit moment nog een voslagen verrassing. ,,Daar kan ik over pakweg een jaar meer over vertellen. Eerlijk gezegd is het ook voor ons allemaal erg spannend, maar af en toe moet je een gokje wagen. Daarbij komt dat wij als het als pioniers van de wijnbouw in de lage landen aan onze stand verplicht zijn om af en toe iets nieuws te doen.”
Een complexe, kruidige en weelderige Limburgse Condrieu, die volgens de boekjes uitbundig geurt naar abrikoos en exotisch fruit? Hulst: ,,Ga daar maar niet vanuit. Wij verwachten eerder een frisse wijn, met bloemige geuren, die gemakkelijk wegdrinkt.”
Mocht hij mij persoonlijk doen denken aan tandpasta, dan vindt de Maastrichtse wijnbouwer dat prima. ,,Zolang je er maar van geniet.”