Ooggetuige van de geschiedenis bij een bord gefrituurde inktvis
Ergens in het voorjaar van 1984 las ik – als aanvulling op de verplichte literatuurlijst – The Odessa File van de Britse schrijver Frederick Forsyth, een roman die zo’n twaalf jaar daarvoor verschenen was. De eerste zin was een binnenkomer van jewelste: Everyone seems to remember with great clarity what they were doing on November 22nd, 1963, at the precise moment they heard President Kennedy was dead, stond er.
Ik realiseerde me voor het eerst dat sommige momentopnamen niet alleen beklijven in het hoofd van één enkel individu, maar ook collectief hun sporen nalaten. In mijn omgeving kon ik zo vijf mensen opnoemen die altijd maar weer vertelden over wat ze aan het doen waren toen ze hoorden van de moord op de Amerikaanse president en welke indruk dat op hen had gemaakt.
Een bijzonder aspect van de crisis die we nu beleven, is dat we er zeker van kunnen zijn dat deze periode de canon van de wereldgeschiedenis haalt. Hoe kijken we er over pakweg twintig jaar in culinair opzicht op terug? Lachen we tegen die tijd om het feit dat je in 2020 bij sterrenzaken terechtkon voor afhalen en bezorgen? Brengen we hoofdschuddend in herinnering hoe we thuis onbeholpen onze borden opmaakten aan de hand van een soort van culinaire meccanodoos waarin alle ingrediënten afzonderlijk vacuüm zaten verpakt? En kunnen we ons het precieze moment nog herinneren waarop we ons realiseerden dat het coronavirus op het punt stond het maatschappelijke en gastronomische leven volledig te ontwrichten?
Op woensdag 26 februari zat ik – tot mijn grote verbazing nagenoeg in mijn eentje – te eten in een restaurant in het centrum van Palermo. Zo’n lokale hotspot waar je normaal gesproken zelfs op rustige dagen moet bidden en smeken om een tafeltje. Zelfs op straat was geen kip te bekennen, net als de avond tevoren. De inwoners van de hoofdstad van Sicilië hadden zich bij wijze van vrijwillige lockdown in hun huizen verschanst. Dat onwaarschijnlijke beeld van die lege straten in die anders zo drukke stad heb ik het afgelopen jaar vrijwel voortdurend op mijn netvlies gehad.
Nog geen twee weken na die ervaring in Palermo ging een groot deel van Italië écht op slot. Niet op ‘intelligente’ wijze zoals in Nederland, nee, de Italianen werden gevangen gehouden in hun eigen woning. Wie naar buiten wilde, moest een schriftelijke verklaring kunnen overleggen omtrent de noodzaak van het korte uitstapje.
Een paar dagen nadat de Italianen de sleutel in het slot hadden gedraaid, ging ook Nederland dicht. De gevolgen waren op het eerste gezicht immens, ook voor mezelf. Net als ieder ander kon ik enkele maanden lang niet plaatsnemen op een terras; mijn favoriete restaurants waren een tijdlang verboden terrein. Was dat erg? Ja! Zeker voor al die hardwerkende ondernemers die erdoor getroffen werden. Maar voor mezelf? Niet echt. Ik realiseerde me dat het altijd erger kon. Terwijl ik genoot van de stilte van de stad, moest ik denken aan die arme Italianen die opgesloten zaten in hun vaak niet al te ruim bemeten appartementjes.
Via de social media werd ik deelgenoot van de deplorabele toestand in Siena, de indrukwekkende stad waar ik me maandenlang heb mogen verdiepen in de geheimen van de Italiaanse keuken. Mensen wachtten gelaten op betere tijden en hielden de moed erin. Bijvoorbeeld met het gezamenlijk zingen van Viva la nostra Siena, het lied dat de magie van de ‘mooiste aller steden’ bezingt. De filmbeelden die de wereld overgingen, gingen mij door merg en been.
In Nederland – en niet in de laatste plaats in Limburg – is de gastvrijheidssector zwaar getroffen. Ondernemers hebben het moeilijk, maar gelukkig zijn de meesten van hen niet van plan zich uit het veld te laten slaan. Ze tonen zich uiterst creatief en bedenken alternatieven om nog enigszins het hoofd boven water te houden. Dat ze nu opnieuw getroffen worden is een domper van jewelste. Toch ben ik er persoonlijk van overtuigd dat het ondanks alle beproevingen uiteindelijk goed komt.
Toen het in juni van dit jaar allemaal weer mocht, heb ik – en velen met mij – met meer plezier dan ooit tevoren op de Limburgse terrassen gezeten. Mezelf steeds betrappend op de gedachte dat we eigenlijk een gezegend volk zijn met zoveel goede horeca om ons heen. En dat pontificaal op een terrasje kunnen gaan zitten een allerminst vanzelfsprekend voorrecht is.
Ook nu kunnen we het als een feit beschouwen dat er betere tijden komen. Essentiële zaken worden pas gemist als ze er – even – niet meer zijn. Iedereen die ik ken hunkert ernaar om straks weer uit eten te gaan of een mooi glas wijn te drinken op een terras. Sterrenmaaltijden afhalen is leuk, maar de beleving van thuis eten en zelf je bord opmaken met een playlist van Spotify onder handbereik, kan ook niet maar een heel klein beetje tippen aan de bijzondere ervaring die gepaard gaat met een restaurantbezoek.
Inmiddels zijn de eerste romans over de coronacrisis verschenen. Uiteraard hebben ze allemaal een eerste zin. Of die eerste woorden op den duur net zo herkenbaar en pakkend zullen zijn als de eerste zin van Forsyth’s The Odessa File, laat zich voorlopig raden. Eén ding weet ik zeker: er komt een tijd dat ik tegen iedereen die het maar horen wil vertel wat ik aan het doen was op het moment dat ik me voor het eerst realiseerde dat ik ooggetuige was van een stuk wereldgeschiedenis. Ik zat heerlijk te eten: aan een tafeltje in een verder nagenoeg leeg restaurant in het uitgestorven centrum van Palermo. Met voor me een fles prachtige witte wijn en meesterlijk gefrituurde, nog diezelfde ochtend gevangen, inktvis. Te midden van alle ellende staat één ding vast: we hebben iets om naar uit te kijken.