Oud-interview Frits Bolkenstein over Verdrag van Maastricht
Met de overleden voormalig VVD-leider Frits Bolkenstein hadden de schrijvers Jo Cortenraedt en Maarten van Laarhoven in 2017 een groot interview voor het boek Het Verdrag van Maastricht 25 jaar.
In dat boek – uitgegeven door Leon van Dorp – werden tal van mensen geïnterviewd, die destijds betrokken waren bij de totstandkoming en ondertekening van dat verdrag in 1992, of er nadien hun analyse op loslieten. Aan het woord kwamen onder meer oud-premier Ruud Lubbers, oud-EC-voorzitter Jean-Claude Juncker, de voormalige Duitse minister van financiën Theodor Waigel en de Franse kabinetschef Pascal Lamy.
In het interview met Bolkenstein, destijds gehouden in het Kruisherenhotel in Maastricht, liet hij zich kritisch uit over het wereldberoemde verdrag. De totstandkoming van de Europese muntunie vond hij een goede zaak, maar hij vond dat alleen West-Europese landen met een gedisciplineerde begroting toe mochten treden, en niet de Zuid-Europese landen die volgens hem teveel geld uitgaven dat ze niet hadden.
Interview met Frits Bolkestein, 2017
Cassandra tegen wil en dank, luidt de titel van een boek waarin Frits Bolkestein in 2013 zijn memoires ontvouwde. De titel verwijst naar Cassandra, de dochter van Priamus, in de Griekse mythologie de laatste koning van Troje. Zij had de zeldzame gave dat ze de toekomst kon voorspellen. Niemand hechtte enig geloof aan wat ze zei, maar achteraf bleken haar voorspellingen steeds weer uit te komen.
,,In de lange tijd dat ik politiek actief ben geweest, heb ik mij dikwijls een Cassandra gevoeld”, zegt de inmiddels 83-jarige VVD-coryfee als we hem op een vrijdagmiddag begin november spreken in het Kruisherenhotel in Maastricht.
Bolkestein, voormalig staatssecretaris van Economische Zaken, minister van Defensie, fractievoorzitter van de VVD in de Tweede Kamer én Eurocommissaris heeft in zijn lange loopbaan nooit een blad voor de mond genomen en dat zal hij vanmiddag ook niet doen, zo kondigt hij aan. De Amsterdammer, van huis uit filosoof, classicus, econoom én jurist, zal tot het bittere einde blijven verkondigen hoe hij tegen bepaalde zaken aankijkt, ook al wordt hem dat lang niet altijd in dank afgenomen.
Hoewel de nog immer helder en scherp formulerende Bolkestein persoonlijk geen rol gespeeld heeft bij de totstandkoming van het Verdrag van Maastricht, heeft hij er in de jaren daarna wel veel mee te maken gehad.
Maar ook daarvoor hield hij er zich mee bezig. Op zaterdag 8 december 1991, twee dagen voor het begin van de Eurotop, kruiste hij in de Maastrichtse schouwburg La Bonbonnière de degens met toenmalig staatssecretaris Piet Dankert van Buitenlandse Zaken. Onderwerp: de toekomst van Europa. Het debat ging onder meer over de uitzonderingspositie van de Britten, de grote verschillen tussen rijke en arme lidstaten van de dan toekomstige EU, maar ook over de mitsen en maren aan een ophanden zijnde uitbereiding van wat op dat moment nog de EG heette.
Bolkestein, die – na jaren kritiek te hebben geleverd op het beleid binnen de EU – in 1999 zelf naar Brussel vertrok om Eurocommissaris voor Interne Markt, de Douane-Unie en Belastingen te worden, toonde zich twee dagen voor het begin van de Eurotop van 1991 zowel gematigd optimistisch als kritisch: ‘zo vrij als mogelijk, zo gebonden als nodig’, luidde in het kort zijn opvatting.
Ter illustratie van zijn latere gelijk een van Bolkesteins stellingen van destijds:
,,De bezwaren tegen centraal beleid tellen dubbel wanneer men denkt aan de nieuwe lidstaten die aan de deur kloppen. Over 15 of 20 jaar kan het huidige aantal lidstaten zijn verdubbeld. Alles wat wij nu beslissen, moet worden bezien in het licht van die uitbreiding, die in politiek opzicht noodzakelijk is.”
Tot zover Cassandra. Het woord is aan Frits Bolkestein:
Over de Eurotop zelf was ik destijds positief gestemd, al was ik wel sceptisch
over het uiteindelijke succes van de muntunie. Ik zag destijds al in dat onder het dak van de muntunie twee groepen landen met verschillende economische culturen zouden worden samengebracht. Dat zou dan ook betekenen dat alle landen in hun overheidshuishouding dezelfde rente zouden moeten hebben. Of zoals de uitdrukking in het Engels luidt: one size fits all.
Ik heb gezegd: dat is niet wel mogelijk, want er zijn landen die een andere politieke en vooral economische cultuur hebben. Dat expliciteer ik aldus: in Noordwest-Europa bestond de economische cultuur uit een economisch liberalisme: deregulering, liberalisering en privatisering. Maar wat vooral gold was dat een afspraak ook een afspraak was. Dat laatste is een misrekening gebleken.
Want in andere landen waar men een oplossing zocht voor economische problemen een politieke oplossing, betekende een afspraak het begin van onderhandelingen. Dat hebben de Noordwest-Europanen onvoldoende beseft.
De economische politiek verschilde. In het noorden geloofde men in afspraken en in wat wel werd genoemd liberaal-economische politiek met vrijhandel als doelstelling. In het zuiden geloofde men meer in staatsinterventionisme en in het feit dat economische problemen op politiek wijze moesten worden opgelost. Van dat laatste was ik een tegenstander.
In dat verband wil ik erop wijzen dat er tijdens de Europese top de Dublin op 13 en 14 december 1996 afspraken zijn gemaakt over de criteria waaraan de toekomstige lidstaten van monetaire unie zouden moeten voldoen. Het ging over tekorten en zo meer. Over de slotverklaring van die Dublin-overeenkomst werd gezegd: ‘dit is een plechtig document, waar stipt de hand aan zou worden gehouden’. Maar Duitsland (die dee verklaring als eerste wilde) en Frankrijk hebben in 2003 die verklaring op allerlei wijze geschonden. Maar omdat het, nogmaals, een plechtige verklaring zou zijn, waar strikt de hand aan zou worden gehouden, kan ik niet anders concluderen dan dat alle Europese verklaringen hun geloofwaardigheid hebben verloren. Wat kan men nog geloven als deze plechtige verklaring met voeten werd getreden?
Ik had mijn best gedaan om Italië buiten de muntunie te houden. Ik had daarover ook gelobbyd in Duitsland bij Hans Tietmayer, de chef van de Deutsche Bundesbank en bij Jurgen Stark, directielid van de Europese Centrale Bank. Ik sprak destijds in Rome met Otto Graf Lambsdorff, economisch woordvoerder van de FDP in de Bondsdag. Zelf werd ik ‘belobbyd’ in Den Haag. Ik had dus mijn best gedaan om de Italianen erbuiten te houden, maar het is niet gelukt. Omdat de Bundeskanzler, de heer Kohl, de Italianen erbij wilde hebben. De Fransen wilden dat ook, want als Italië er niet bij was, dan zou Frankrijk het zwakste lid zijn. Met Italië erbij waren de Italianen het zwakste lid. Dit alles is zeer te betreuren. In het bijzonder omdat later in 2000 en daarna Griekenland ook lid is geworden. De Europese Raad vond dat men de Grieken niet mocht onthouden wat men de Italianen had gegeven. Dat laatste is natuurlijk een redenering, zoals wij dat in Nederland noemen, van lik-me-vestje. Die redenering stelt niks voor, maar het toont wel aan de lichtzinnige wijze waarop op het hoogste niveau, de Europese Raad, werd geoordeeld over belangrijke Europese zaken.
Als ik nu denk aan de twaalf lidstaten van toen en ik vergelijk dat met het huidige aantal van achtentwintig, dan kan ik alleen maar zeggen: was het daar maar bij gebleven. Want eigenlijk hadden we toen een vergrootte D-mark-zone plus Frankrijk. En Frankrijk zou zich moeten schikken naar de Europese Centrale Bank waar ze zich altijd tegen hebben verzet. Door de hele geschiedenis heen is in Frankrijk altijd alles politiek geweest, dus wensten ze ook politieke invloed op de Europese Centrale Bank. Die was onafhankelijk. De Duitsers en de Nederlanders wilden dat niet anders. De Europese Centrale Bank moest onafhankelijk zijn, anders deden ze niet mee. De Fransen hebben moeten inbinden, maar het is altijd hun streven geweest.
Ook dat Verdrag van Dublin stond in Frankrijk onder druk. Want, zo zei de toenmalige Franse staatsecretaris voor Europese zaken Élisabeth Gigou, ‘dat verdrag is nu getekend, nu gaan wij heronderhandelen. Wij zijn nu lid van de muntunie, we gaan nu onderhandelen over de voorwaarden van Dublin’. In Italië was dat net zo. Dus dan sta je eigenlijk met lege handen omdat de afspraken niet worden geëerbiedigd. Dat is de bijl aan de wortel van de Europese samenwerking.
Helmut Kohl wilde een monetaire unie en een politieke. Hij wilde de EMU en de EPU. Zijn buitenlandse dienst had hem moeten vertellen dat er in Europa geen enkele animo was voor zo’n Europese Politieke Unie. Dat zou een federalistisch Europa zijn. De Duitsers denken in termen van federalisme, dus het is hun bekend. Maar in de rest van Europa is er geen enkel land die dat wil, uitgezonderd België. De Belgen denken ten onrechte dat zij hun communautaire problemen zullen oplossen door middel van federalisering. Dat is niet zo, maar dat denken ze, en daarom zijn ze voor een federaal Europa. Verder staan de federalisten alleen. Ook Juncker, Juncker is altijd een federalist geweest.
Helmut Kohl dacht dat de EMU een opstap zou zijn naar de EPU. Dat is niet zo, integendeel. De EMU heeft geleid tot allerlei politieke onlusten. In het zuiden van Europa, met Angela Merkel met een Hitlersnor. Dat is dus niet zo, maar dat dacht hij. Ik ben ervan overtuigd dat als hij dat had voorgelegd in een referendum aan het Duitse volk, hij dat had afgelegd.
Voorafgaande aan de top in Maastricht was Nederland voorzitter. Er moest een voorstel komen met betrekking tot de organisatie en de samenstelling van de Europese Unie. Nederland heeft geprobeerd een federaal voorstel voor te stellen. Dat is totaal afgebrand in een voorvergadering, Zwarte Maandag. Waarop Lubbers heeft gezegd: het spijt me wel, maar ik ga door. Dat is natuurlijk een voorbeeld van buitengewoon grote wereldvreemde naïviteit. We zouden voortborduren op een Luxemburgs voorstel (Luxemburg met een L komt voor Nederland met een n). ‘Nee’, dachten Piet Dankers, staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en Van den Broek en Lubbers: ‘wij willen een federatie’. Terwijl iedereen kon weten dat een federatie totaal onhaalbaar was. Dus dit is echt een voorbeeld van wereldvreemde naïviteit, waar Nederland wel vaker last van heeft.
Die Europese politieke unie is er nooit gekomen, wat dat betreft kun je zeggen dat Maastricht geen succes geweest is. Wat de muntunie betreft: als het was gebleven bij dat betrekkelijk geringe aantal landen, dan was het een vergrote D-mark-zone geworden, met Frankrijk erbij – mokkend – en Italië tegen mijn zin. Die zijn er ook bijgekomen omdat Helmut Kohl dat wilde. Dan was het allemaal nog wel meegevallen. Althans, dat vermoed ik. Maar dat is niet gebeurd en men heeft dus de hand gelicht met die criteria van Dublin, dat stabiliteitspact. De Fransen hebben het dan over Stabiliteits- en Groeipact, want de Fransen willen altijd groeien door middel van internationale afspraken (wat onzin is): groei moet van binnenuit komen. Die kun je niet bevorderen met internationale afspraken, maar dat is wat zij wilden. In Frankrijk is alles politiek en dat is onjuist.
Maar Juncker heeft gezegd: Frankrijk is Frankrijk. Dat is natuurlijk een redenering waarvan je denkt: ‘hoe verzin je het?’ Wat voor gezicht trek je dan jegens de Baltische staten en jegens de Benelux, als je een begrotingstekort vergoelijkt met de slagzin ‘Frankrijk is Frankrijk’. Dan vraag je toch, ik wil niet zeggen om opstand, maar dan vraag je toch om opmerkelijke problemen bij de andere lidstaten?
Juncker heeft zijn zin niet gekregen, want er is geen federatie. Hij heeft zijn zin niet gekregen, al denk ik dat hij nu een ander liedje zingt dan federalisme. De commissie staat natuurlijk onder grote druk, ten dele terecht. Ten dele komt dat door de muntunie, maar ten dele ook omdat men zich bezighoudt met subalterne zaken. De commissie is veel te groot, heeft iets van achtentwintig leden en geloof het of niet, maar al die achtentwintig leden willen beroemd worden. En die kunnen alleen maar beroemd worden door initiatieven te nemen. En dus krijgen we links en rechts initiatieven die ons om de oren fluiten. Er was zelfs een berucht initiatief over olijfolie op tafel, dat mocht dan niet op een open schoteltje, dat moest in een flesje. Soms denk je weleens: ‘hebben die mensen niks anders om over na te denken?’
Ik kan ook het antwoord geven: nee, waarschijnlijk niet. Een lid van het Europarlement heeft geroepen om een initiatief tegen vetzucht, tegen te dikke mensen, zeggende: ‘dat is heel belangrijk, want dat tast de gezondheid aan’. Dat is allemaal wel waar, maar het is niet iets voor de commissie. De fout die men maakt is dat men denkt: ‘wat belangrijk is, moet worden gedaan door de Europese commissie’. Dat is een verkeerde gedachte. De commissie moet zich beperken in wat ze doet. in der Beschränkung zeigt sich erst der Meister. Energieverbruik van grote grebouwen is belangrijk, maar niet iets voor de commissie. Ik heb me dan ook verzet toen mijn Spaanse collega Loyola de Palacio daarmee kwam aanzetten. Ik zei ‘luister eens: dit is in strijd met de subsidiariteit. Dit moeten landen zelf doen’. Ze is helaas overleden, maar ze was streng katholiek, subsidiariteit kant uit de katholieke staatsleer, dus je zou zeggen… maar nee hoor!
Ondanks mijn kritiek, ben ik in 1999 zelf naar Brussel gegaan als Eurocommissaris. Als je ergens tegen bent, dan moet je je daar van binnenuit tegen verzetten. Dat heb ik ook altijd gedaan. Neem het werktijdenvoorstel, dat ging tegen de Britten. Ik heb gezegd: laat die Britten dat toch zelf uitzoeken. Neil Kinnock zat erbij, maar die hield zijn mond. En ik zei: ‘ze hebben daar een socialistische regering, naar ik meen’. Neil Kinnock moet toen een beetje grinniken. Ja waarom moeten wij ons daar nou mee bemoeien…
Vanuit Brussel is er veel te veel bemoeizucht. Dat komt omdat er te veel commissarissen zijn die te weinig te doen hebben. Met achtentwintig commissarissen heb je altijd mensen die maar een halve dagtaak hebben. Daarom vind ik ook dat het aantal commissarissen moet worden ingekrompen tot twaalf. Twaalf commissarissen zijn voldoende voor het dagelijks bestuur van de Europese Unie.
Ook hebben we te veel Europarlementariërs. Al is hun aantal moeilijk te verminderen. Want een land als Nederland, dat relatief gesproken toch een grote economie heeft, heeft dertig parlementariërs, dat is wel weinig, en bij andere landen, zoals Balticum, ook minder, dus dat is een moeilijke zaak. Maar het is wel waar dat het Europees Parlement weinig aanzien heeft en dat het opkomstpercentage steeds weer daalt als er nieuwe verkiezingen zijn.
Rutte is voorzitter van de Europese Raad geweest en heeft het geloof ik goed gedaan. Rutte is een oplosser van problemen en dat doet hij heel kundig en heel goed. En verder zegt ie: ‘mijn visie is dat ik problemen wil oplossen’. Dat is wat Ruud Lubbers ook zei. Hij zei: ‘mijn visie is dat er problemen zijn die moeten worden opgelost’. Dat zei Lubbers en dat zegt Rutte hem na. Of misschien beter gezegd: hij zegt het niet, maar hij handelt ernaar. Maar hij is overtuigd van de nut en noodzaak van de Europese Unie. Ik ook: hadden we geen Europese Unie gehad, dan zouden we haar moeten uitvinden. Alleen moeten bepaalde dingen anders gebeuren. Vooropgesteld de muntunie.
Onlangs sprak de heer Jens Weidman in Amsterdam, hij is de chef van de Deutsche Bundesbank, die Buba. Hij heeft een mooi betoog gehouden. Ik heb hem gevraagd: ‘hebben wij over tien jaar nog een muntunie?’ Hij heeft die vraag niet beantwoord, zeggende: ‘ik ben bankier, ik ben geen politicus’. Geen juist antwoord natuurlijk, maar daarmee heeft hij wel de vraag ontdoken.
Toch is het wel de vraag die men stellen moet. ‘Hebben we over tien jaar nog een muntunie?’ Ik vind dat we ermee moeten beginnen met ervoor de zorgen dat Griekenland de muntunie verlaat. Griekenland had nooit lid moeten worden. In het geval van Griekenland en Italië en misschien ook Portugal en Spanje was de euro een slaapmiddel. Een slaapmiddel dat landen deed dromen van een lage rente. Die kregen ze ook, omdat ze lid waren geworden van de muntunie. De lage rente, die stukken lager was van de rente die zij daarvoor moesten betalen, hebben zij misbruikt door op grote schaal te lenen. Nu zitten ze met de gebakken peren. Die leningen moeten worden afgelost. Zeker in het geval van Griekenland is het ondenkbaar dat dat gaat lukken.
Waar ik indertijd voor vreesde – dat de muntunie een transfermechanisme zou worden – is bewaarheid. Ik wist dat de aandrang op de tekortlanden om hun economie te moderniseren zou verminderen, omdat de prikkel ontbrak. Want ach, het ging toch maar op de grote schuldenberg. Dus samengevat: ja ik ben voor de Europese Unie, altijd geweest. Ik ben ook voor de uitbreiding met tien lidstaten geweest. Ik denk dat wij de muntunie zullen behouden, maar moest dat lukken, dan moet er toch wel een hoop aan worden veranderd. Om te beginnen bij Griekenland, maar misschien ook bij Italië. Want de vrees is natuurlijk: als Griekenland de unie verlaat, dan zat dat een proces in gang van meer staten. Wanneer als gevolg van het uitreden van Griekenland uit de Europese Unie Italië hetzelfde gaat doen, zeg ik ‘nou ok, dat is dan blijkbaar het beste’. Laten we niet vergeten dat door die one size fits all-rente de Italiaanse economie de laatste twaalf jaar niet is gegroeid. Dus men kan met recht en reden zeggen dat er door die lage rente zeer veel sociale ellende is ontstaan In Griekenland en Italië, maar ook in Portugal en Spanje: grote werkloosheid.
Er is ook een Italiaanse minister geweest die gezegd heeft: ‘wij moeten uit de muntunie’. En dat begrijp ik heel goed. Want voor de muntunie devalueerde de lire eens in de zoveel jaren, en dan hadden ze weer een stuk concurrentiekracht. En dan kan men wel zeggen, ‘ja, dat is een kunstmatige, artificiële verscherping van de Italiaanse concurrentiekracht’, maar ze deden het toch maar. De koninklijke weg zou natuurlijk zijn een interne aanscherping van de omstandigheden, maar dat stuit dan weer op de vakbonden en op allerlei andere bezwaren, maar het komt er niet van. We zullen zien wat premier Renzi overkomt op 3 december. Als dat mislukt, dan zijn de rapen gaar.
De solidariteit binnen Europa staat op het spel. Wat betekent solidariteit? De deficit-landen zeggen: ‘solidariteit betekent dat jullie ons helpen’. Maar wat staat daar tegenover? Want solidariteit is tweekerig! Dus op dit moment betekent solidariteit ‘andermans geld’. En dat is niet de ware betekenis van het woord solidariteit. Op dit ogenblik is het eenrichtingsverkeer.
Men denkt wel eens dat als sommige Zuid-Europese landen zouden afhaken, dat dan de hele Europese gemeenschap uit elkaar dondert. Dus dat natuurlijk iets wat vermeden moet worden. Ik denk ook niet dat die kans bestaat. De harde kern ligt in Noordwest-Europa, met Nederland en Duitsland en België en Oostenrijk en Finland en zo. Dat is de vergrote D-mark-zone. Die blijft bestaan en die moet ook blijven bestaan, want dat is het kloppende hart van de Europese economie.
We moeten strenger zijn. Binnen Europa is een hele discussie over het strenge begrotingsbeleid. Sommigen zeggen: ‘dat strenge beleid leidt ertoe dat mensen minder kunnen besteden. Dus de geldkraan moet worden opengezet zodat men meer te besteden heeft en dat is dan weer goed voor de economie’. Dat is een beleid dat aantrekkelijk lijkt, maar ik vind dat het op de lange termijn beter is om schulden af te remmen. Dus in het Nederlandse geval: het begrotingstekort kleinhouden en de staatsschulden verlagen. Dat lijkt me beter dan de sirene te volgen van de mensen die dat allemaal willen loslaten.
De Brexit vind ik vreselijk. Die had ik niet zien aankomen. Ik dacht: ‘zo dom kunnen de Britten toch niet zijn’. We zullen zien wat de gevolgen zijn. Interessant was het om te zien dat er een leeftijdsonderscheid was, met de jonge Britten over het algemeen voor. Alhoewel zij weinig hebben gestemd. Als zij meer hadden gestemd, dan was dat anders gelopen.
De ouderen denken dan aan de Tweede Wereldoorlog. Zij denken: ‘toen hebben wij de Duitsers ontslagen en nu zouden wij dan moeten doen wat zij zeggen…’ Dat is misschien overdreven, maar zo voelen zij dat. Het imperium van toen bestaat niet meer. Het is een heel syndroom, eigenlijk nostalgie. Maar die hebben dus de meerderheid gekregen en dat is jammer.
Jammer vind ook de populistische toon die de huidige minister-president Theresa May aanslaat. Die toon is slecht en ook geen onderdeel van de Britse ethos. Zij heeft het nu over kosmopolieten en zo. Ik houd niet van dat woord omdat het ook andere klanken heeft: een groots Europa en zo. Ik vind het een onaangenaam woord. Dat had ze niet moeten gebruiken, maar dat weet ze natuurlijk niet.
Ik ben tegen referenda. Ik ben een liberaal politicus. Het liberalisme houdt niet van referenda. Dat is eeuwen geleden zo uitgedacht. Ik ben ertegen. Ik vind ook dat de wet die wij over referenda hebben van tafel moet. Inzake de Oekraïne zie je hoe slecht zoiets kan uitpakken. Men zegt dat wel: ‘de Nederlanders zijn tegen Oekraïne…’ Maar welke Nederlanders? 19,5 procent van de Nederlanders heeft zich kritisch uitgelaten over dat verdrag. Dat is niet de meerderheid. Dat is een minderheid. En dat komt door dat ongelukkige referendum. Thierry Baudet, een van de mensen achter dat referendum wil dat nu ook doen voor handelsverdragen, niet beseffende dat vrijhandel aan de basis van onze welvaart ligt. Concurrentie, open markten, dat is ook binnen Europa altijd een bron van welvaart geweest. Een van de redenen van de Europese Unie er is, is natuurlijk om onderling vrijhandel te hebben. Dat moet blijven bestaat, dat kan niet anders. Dat is, zoals we dat noemen, de interne markt.
Brussel is zelf een beetje schuld aan al dat populisme en die antistemming. Ik heb ook wel kritiek op de Europese Commissie: die moet haar beleid bijstellen. Ik herhaal wat ik al eerder zei: de Europese Unie kan worden bestuurd door twaalf commissarissen. Die hebben dan een volle dagtaak, dat is nu niet het geval. Dat betekent dat de taken van die commissarissen worden versnipperd. En dan wil iedereen het een beetje opleuken zoals dat met een lelijk woord genoemd wordt. Nogmaals: ze moeten zich niet overal mee bemoeien. In theorie hebben we subsidiariteit, maar niet in de praktijk.
Voor jongeren heeft Europa veel te bieden. De mogelijkheid om elders te studeren. De mogelijkheid om gebruik te maken van het programma van de Europese Unie dat Erasmus heet. Ik heb zelf een neef die zes maanden in Heidelberg heeft gestudeerd. Prachtige mogelijkheden die vroeger niet bestonden. En verder is het natuurlijk gemakkelijk dat je met de euro overal kunt betalen. Het zijn allemaal praktische aangelegenheden waar ze blij mee moeten zijn. En dat zijn ze ook. De inter-Europese mobiliteit waarvan jongeren gebruik kunnen maken, vind ik een prachtige stap vooruit. Voor hen heeft Maastricht wel degelijk iets gebracht, en dat weten ze ook wel. Als er een referendum wordt gehouden – wat de hemel verhoede – denk ik jongeren positief zullen stemmen.
