Journalistieke ergernissen achter het stuur
Geregeld krijg ik te horen dat autojournalisten een fantastisch beroep hebben. Want wie anders kan er zich op beroemen elke week een nieuwe auto onder de kont te krijgen? In hun ogen beleven autojournalisten het luxeleven van een miljonair zonder dat zij daar zelf moeten voor betalen.
Het is waar dat autojournalisten zo’n beetje het hele jaar met een nieuwe auto onderweg zijn. Dat lijkt mij ook normaal voor iemand van wie wordt verwacht dat hij een gedetailleerd verslag uitbrengt over de nieuwkomers op de markt. Op die manier kom je alsnel uit op een totaal van 50 à 60.000 kilometer per jaar intensief autorijden, inclusief snelle rondjes op circuits met verraderlijke bochten die naast stuurmanskunst ook een portie moed vergen. Omdat de een niet wil onderdoen voor de ander levert dat soms klamme handen op, als het fout gaat zelfs een buil of een blauwe plek.
Het is ook waar dat de internationale perspresentaties tot twee jaar geleden meestal plaatsvonden in een of ander gerenommeerd oord, all over the world. Zo ben ik ooit naar Toronto gevlogen voor een testrit van 500 kilometer met de nieuwe Mercedes S-klasse, vrijdag heen en zondagmorgen al terug. Gelukkig kan ik slapen en typen tijdens het vliegen, anders houd je zo’n tempo niet lang vol. Ik herinner mij niet meer wat en waar we toen hebben gegeten, maar het zal allicht op niveau zijn geweest.
Sinds corona vinden perspresentaties plaats in eigen land, ’s morgens heen en ’s avonds terug. Koffie en een croissant bij aankomst, over de lunch valt meestal niet meer te zeggen dan goedkoop. Dineren op kosten van het merk? Voltooid verleden tijd!
De autobazen hebben corona aangegrepen om het mes te zetten in de kosten, so far so good. Zolang zij niet besparen op de kwaliteit van hun nieuwe auto’s moeten autojournalisten braafjes hun mond houden. Wat dat laatste betreft: de nieuwe auto’s worden almaar beter en betrouwbaarder. Maar perfect? Dat zijn ze niet. De tekortkomingen hebben meestal te maken met de implementatie van nieuwe assistentie- en infotainmentsystemen. Die leiden in mijn ogen soms tot meer ergernis dan dat zij voordelen opleveren.
Tot voor enkele jaren volstond een draai aan een knop of een druk op een toets om een functie in- of uit te schakelen, zonder dat je je blik van het verkeer behoefde af te wenden. Dat kan spijtig genoeg niet meer. De bediening van de functies gebeurt nu via een megatouchscreen en diverse menu’s. Het scrollen vereist dat je secondenlang je blik afwendt van het verkeer. Meestal lukt het selecteren van de functie pas na de tweede of derde keer. Dat kan gevaarlijke situaties en zelfs ongevallen veroorzaken en wekt sowieso frustratie en ergernis op.
De constructeurs proberen de kritiek te pareren met de mogelijkheid de functies via spraakbediening te activeren of te deactiveren. Goed geprobeerd en een grote vooruitgang, op voorwaarde dat het systeem werkt. Mijn ervaring leert echter dat het systeem in pakweg 75 procent van de gevallen niet of slecht werkt. Ook niet bij de dure merken. Geef je een commando, dan krijg je te horen dat het systeem de boodschap niet verstaat. Of het systeem begint uit eigen beweging tegen je te spreken tijdens het rijden. Een bijkomende bron van ergernis. En waarom weerspiegelt het dashboard bij sommige modellen nog altijd in de voorruit? Irritant en ergerlijk. En waarom, in godsnaam, houdt Peugeot vast aan de I-cockpit die ervoor zorgt dat kleine chauffeurs verstoken blijven van elementaire informatie. Dat geldt ook voor wie achter het stuur van een Porsche 911 zit, want enkel de toerenteller is perfect afleesbaar. Waar ik wil mee zeggen dat zelfs een geprivilegieerde beroepsgroep als autojournalisten soms redenen heeft om zich te ergeren.